In de media…

René Willemsen, Ontspoord eigenbelang. Essay over Spinoza en economische complexiteit, Utrecht: Uitgeverij Klement, 2017, ISBN 9789086872046, 123 blz. soft cover, 12,5 x 20 cm, € 16,99.

Het essay bestaat uit vier duidelijk onderscheiden delen. Na een korte proloog schetst de auteur de toestand van de Nederlandse republiek in de ‘gouden’ zeventiende eeuw. Het tweede deel is een inleiding over het leven en werk van Spinoza en de grondbeginselen van zijn denken. In het derde deel toont de auteur aan waar Spinoza relevant kan zijn voor het bestuderen van de economische realiteit en de economische theorieën. In het slotdeel verkent hij recente nieuwe benaderingen in de economie en hoe die overeenstemmen met fundamentele inzichten die we in Spinoza’s werk terugvinden.

In de proloog vertrekt de auteur van de spectaculaire bankencrisis van 2008. Hoe komt het dat niemand, ook de beste economen, die wereldwijde crisis hebben zien aankomen, terwijl het achteraf zo evident is welke factoren ertoe bijgedragen hebben. Om die vraag te beantwoorden, grijpt hij terug naar de economische geschiedenis van Nederland in de Gouden Eeuw en naar haar markante figuren die daarop hun licht lieten schijnen.

Het eerste deel van het essay is een boeiende beschrijving van de economische toestand van de Nederlandse Republiek en van de eerste ontwikkelingen in wat later de economische wetenschap zou worden. Achtereenvolgens komen volgende Nederlandse denkers aan bod: Hugo de Groot (1583-1645), Dirk Graswinckel (1600-1666), Willem Usselinx (1566-1647), de gebroeders De la Court (1618-1685), Franciscus van den Enden (1602-1674) en Johannes Phoosen (1631-1702).

Het uitvoerige tweede deel is aan Spinoza gewijd (1632-1677). We krijgen een gedegen inleiding op zijn leven en werken en een goed gestructureerde toelichting van de grondprincipes van zijn filosofie, vaak aan de hand van pregnante citaten uit de Ethica en de beide politieke verhandelingen. Vanzelfsprekend kan een dergelijke introductie niet ten volle recht laten wedervaren aan de subtiliteit en de complexiteit van het rijke oeuvre van een filosoof van het formaat van Spinoza, maar in het kader van het opzet van het essay vormt dit hoofdstuk een uitstekende vertrekbasis voor het verdere betoog.

In het derde deel krijgen we dan een bespreking van de ideeën van Spinoza die van belang kunnen zijn voor de economie en de economische wetenschap. Dat zijn in de eerste plaats de politieke geschriften, die het zich uitspreken over de oprichting van de staat, de rechten van de burgers en van het hoogste gezag. Maar ook in de Ethica vindt de auteur belangrijke aanknopingspunten. Spinoza behandelt in het derde en het vierde deel in detail de werking van het gemoed, dat de invloed ondergaat van de buitenwereld en de samenleving, en beklemtoont daarbij herhaaldelijk de cruciale rol van de rede voor het inzicht in wat werkelijk van belang is voor het welzijn van het individu en voor het in stand houden van de maatschappelijke structuren. De auteur behandelt achtereenvolgens de staathuishoudkunde, het conatus-begrip, het eigenbelang (sic), de kwestie van het altruïsme of de reciprociteit, het belang van het universum dat het belang van de mens overstijgt, de armenzorg, en de invloed van Spinoza op de economische theorie.

In het laatste deel verlaat de auteur de zeventiende eeuw en richt hij zich met ruime kennis van zaken op de recente ontwikkelingen in de economische wetenschap zoals die geëvolueerd is onder invloed van de recente ingrijpende gebeurtenissen wereldwijd. Hij onderkent in de antwoorden die men aanreikt elementen die reeds te vinden waren in Spinoza’s filosofie.

Een beknopte bibliografie en een dankwoord sluiten het boek passend af.

Het is duidelijk dat de auteur zich terdege vertrouwd heeft gemaakt met het gedachtegoed van Spinoza en dat met succes verbonden heeft met zijn ervaring en zijn theoretische kennis van de economie. Dat levert verrassende en oorspronkelijke inzichten op die van belang zijn voor een goed begrip van zowel de filosofie van Spinoza als de economische toestanden in het verleden en het heden. Daarin ligt duidelijk de grote verdienste van dit degelijk en goed geschreven essay.

Ten slotte een woord over een van de termen uit de titel, die tevens herhaaldelijk terugkomt in het betoog, namelijk ‘eigenbelang’. Het is geen term die men bij Spinoza zal terugvinden. Het is de vertaling die Henri Krop in zijn Ethicavertaling vaak gebruikt voor wat bij Spinoza utilis heet. Van Dale omschrijft eigenbelang als volgt: ‘1 het eigen voordeel, wat alleen of vooral in het belang van de handelende persoon is; 2 het streven naar bevoordeling van zichzelf met verwaarlozing van de belangen van anderen.’ Dat stemt niet vlekkeloos overeen met Spinoza’s opvattingen over wat goed of nuttig is voor de mens en van wat de mens dient na te streven. Wij verkiezen veeleer de omschrijving als ‘dat wat nuttig is voor de mens’. Eigenbelang heeft steeds een negatieve connotatie van egoïsme, hebzucht en een bij wijlen acuut gebrek aan respect voor het welzijn en de rechten van de anderen. Bij Spinoza komt het individu slechts tot volle ontplooiing in een samenleving met anderen, op voorwaarde dat zowel het individu als de anderen zich laten leiden door de rede. Door nadrukkelijk te kiezen voor de term ‘eigenbelang’ komt dat cruciale aspect van Spinoza’s opvattingen hier en daar soms wat minder goed uit de verf dan wenselijk is. Men leze ter illustratie de vertaling na van de prachtige volzinnen aan het einde van het scholium bij stelling 18 van deel vier van de Ethica. Krop vertaalt utilis daar opvallend als ‘eigenbelang’. Men vergelijke dat met een vertaling als ‘en dat ze allen samen voor zichzelf zoeken wat voor iedereen gemeenschappelijk nuttig is. Daaruit volgt dat mensen die geleid door de rede uit zijn op wat voor henzelf nuttig is niets voor zichzelf nastreven dat ze niet voor andere mensen zouden begeren, …’. Dat is wel degelijk veeleer het omgekeerde van het nastreven van het eigenbelang. Elke vertaling, zoals elke vergelijking, loopt mank. Wanneer men zich baseert op een bepaalde vertaling, heeft dat onvermijdelijk gevolgen voor de interpretatie van die tekst. Dat bewijst het enorme belang van de kennis van de taal waarin een tekst geschreven is, zoals Spinoza herhaaldelijk beklemtoont wanneer het gaat over de lezing van de teksten van het Oude Testament.

Wij kunnen de lezing van dit interessante en belangwekkende essay zonder aarzelen aanbevelen. Zowel personen die al vertrouwd zijn met Spinoza’s gedachtegoed als anderen die meer geïnteresseerd zijn in de hedendaagse economische toestand en de wetenschappelijke benadering daarvan zullen hier ongetwijfeld hun gading vinden ter verrijking van hun inzichten.

René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas, Groningen: Uitgeverij Nobelman, 2017, 163 blz., softcover 14 x 21 cm, ISBN 978 9491737251, € 19,50

Spinoza duikt soms op waar je hem niet meteen verwacht, zoals in deze roman, de eersteling van Dr. René Willemsen. Spinoza-romans zijn er wel meer geweest, denken we maar aan recentere werken als Spinoza, un roman juif van Alain Minc (1999), Het raadsel Spinoza van Irvin D. Yalom (2012), The Spinoza Quartet van Bernard Susser (2013), Spinoza in Love van Martin Skogsbeck (2014), Het web van Spinoza van Goce Smilevski (2014). Ook Hoffmans honger van Leon de Winter (1990) verdient hier vermelding. Het genre is al veel ouder: Otto Hauser schreef zijn Spinoza-roman in 1907, die van E.G. Kolbenheyer, Amor Dei verscheen in 1908, die van Berthold Auerbach al in 1837. Het is nuttig daarbij een onderscheid te maken tussen geromanceerde biografieën en alternatieve geschiedenissen van Spinoza enerzijds, en anderzijds romans waarin niet de figuur maar het gedachtegoed van Spinoza aan bod komt.

Het is in deze laatste groep dat we de roman, of de lange novelle van Dr. Willemsen moeten situeren. De auteur (°1953) is economist en werkte jarenlang in de financiële wereld. Dat is ook het milieu waarin het verhaal zich afspeelt. Het is het verhaal van de naoorlogse generatie, de kinderen die opgegroeid zijn zonder directe herinnering aan de gruwel en de ontbering van de Tweede Wereldoorlog, die de spectaculaire opleving van de economie en de verbetering van de levensstandaard meegemaakt hebben en de grondige veranderingen in het leven en het denken vanaf de jaren 1960. Niet het minst door de onderwijshervormingen, de langere schoolplicht en de democratisering van het hoger onderwijs is er een meer kritische jeugd ontstaan die zich, mede in reactie tegen het onheil van de eerste helft van de twintigste eeuw, afkeerde van de opgelegde zekerheden van Kerk en Staat. Dat resulteerde vaak in een vrij nihilistisch hedonisme en een vlucht in het bedenkelijk genot van verdovende en zogenaamd geestverruimende middelen, maar anderzijds niet zelden ook in nogal fundamentalistische maatschappijkritische gedweep. Veel van die jongeren werden echter later door de maatschappij gerecupereerd en groeiden uit tot typische babyboomers (Pim Fortuin, 1998).

De auteur plaatst in zijn verhaal twee dergelijke generatiegenoten naast en tegenover elkaar. Ze hebben allebei mei ’68 meegemaakt, maar zijn na een degelijke opleiding in de wereld van de hogere financiën terechtgekomen en hebben daar carrière gemaakt. Thomas, de eponieme hoofdfiguur, komt uit katholieke middens en blijft een leven lang worstelen met de traditionele waarden van zijn opvoeding en zijn milieu. Henri, de verteller, is al vroeg van zijn geloof vervreemd en heeft resoluut gekozen voor het ethische atheïsme dat hij vond in het gedachtegoed van Spinoza. Het verhaal speelt zich af in het begin van de 21ste eeuw maar volgt deze beide figuren tijdens hun hele leven aan de hand van flashbacks en beschrijvingen van pertinente en dramatische gebeurtenissen. Voor Thomas zijn dat evenveel onoplosbare problemen, botsingen tussen een moderne wereld en een aftandse en onmenselijke religieuze doctrine die zijn fragiele gemoedrust grondig verstoren. Voor de nuchtere Henri zijn het gelegenheden om tijdens lange natuurtochten zijn vriend te overtuigen van de zinloosheid van zijn gekweld geloof.

Deze eerste roman van Dr. René Willemsen mag zeker geslaagd genoemd worden. De taal is verzorgd, stijlvol en levendig, het verhaal geloofwaardig en meeslepend, de figuren zijn accuraat en overtuigend geschetst in hun uiterlijke verschijning, hun leefwereld, hun gemoedstoestand en hun karakterontwikkeling. De Spinozistische overtuiging van de verteller komt niet kunstmatig over, maar veeleer als een verantwoorde en verwerkte volwassen levenshouding. Er zijn geen lange citaten of parafrases van het werk van Spinoza, maar de grondgedachten van zijn filosofie zijn op een degelijke manier verwerkt in een aantrekkelijke en doorleefde hedendaagse levensvisie. Voor de onbevooroordeelde hedendaagse lezer is het een herkenbaar relaas van de weg die elke bewust levende persoon gegaan is vanuit de ruïnes van de eigen jeugd en die met vallen en opstaan geleid heeft tot een realistische levensfilosofie die zowel intellectueel als ethisch verantwoord is. Dat voor velen Spinoza daarbij de ideale reisgids geweest is, mag ons niet verbazen. Er is een eeuwenlange traditie van dilettanti die zonder enige specifiek filosofische opleiding toch hun heil gevonden hebben in de betrouwbare eenvoud van Spinoza’s uitzonderlijk rijke gedachtegoed. Dat dit ook in onze 21ste eeuw nog steeds het geval is, bewijst dit aantrekkelijke werk van Dr. René Willemsen op overtuigende wijze. Warm aanbevolen.